Klimaatadaptatie

Hittestress beperking
Neerslag interceptie

Biodiversiteit

Nectarbron Insecten
Stuifmeelbron insecten
Voedselbron vogels

Luchtkwaliteit

Fijnstof filtering
NOx/O3 opname
CO2 vastlegging

Algemene kenmerken

Soort of cultivar
Grootte
Groenblijvend
Geslacht
Winterhardheid
Droogtetolerantie
Strooizout tolerantie
Zeewind tolerantie
Tolerantie zeer natte periode
Verdraagt verharding

Herkomst

Inheems
Ecologische compatibiliteit

Negatieve aspecten

Allergeniciteit in NL
Invasieve exoten
VOS emissie

Recent bekeken

Toelichting op de in de filters gebruikte categorieën

Klimaatadaptatie

  • Sterk tot zeer sterk: grote bomen met een brede en dichte kroon
  • Aanzienlijk: minder grote bomen of bomen met een open of relatief smalle kroon
  • Beperkt: kleine boompjes of bomen met een zeer smalle kroon

Dit geeft een indicatie van de mate waarin de betreffende soort kan bijdragen aan het beperken van hittestress in de stad. Dit verloopt via twee mechanismen: primair door het opvangen van een deel van de inkomende stralingsenergie van de zon wat opwarming van oppervlakken en personen in de schaduw beperkt. Daarnaast kan de verdamping van water bijdragen aan afkoeling van de lucht. Beide processen zijn gekoppeld aan de hoeveelheid bladmassa van een boom. Met name de hoeveelheid schaduw is sterk bepalend voor het uiteindelijke effect op de gevoelstemperatuur en daarmee op het beperken van hittestress. Experimentele gegevens m.b.t. verschillen in het effect van specifieke soorten ontbreken vrijwel volledig, daarom is een schatting gemaakt van het voor individuele soorten te verwachten effect uitgaande van afmetingen en krooneigenschappen. Daarbij is uitgegaan van volwassen bomen met goede groeiomstandigheden. Het effect kan sterk afnemen wanneer de bomen te maken hebben met waterstress en/of slechte groeiomstandigheden.

  • Beperkt: kleine bomen of bomen met een smalle of zeer open kroon
  • Gemiddeld: overige bomen
  • Meer dan gemiddeld: groenblijvende naaldbomen met een zeer dichte kroon

Interceptie van neerslag door boomkronen (en andere vegetatie) kan in principe bijdragen aan het beperken van wateroverlast bij zware buien. Een deel van de neerslag blijft achter op blad, takken en stam en kan vandaar weer verdampen. Het effect is het grootst bij kleine neerslaghoeveelheden. Doordat bij zwaardere buien het overige water vertraagd via de stam naar de grond vloeit of van het blad afdruipt, worden bij zwaardere buien neerslag pieken enigszins afgevlakt. De mate waarin bomen water vasthouden is afhankelijk van omvang en dichtheid van de kroon, bladeigenschappen en schorstype. De capaciteit van bomen hiervoor is het hoogst voor grote bomen met een dichte altijd groene kroon en weinig stemflow (bijv. Picea abies), veel minder voor kleinere bomen of grote bomen met een relatief open kroon (bijv. Populus) en het geringst voor kleine bomen en bomen met een relatief smalle of zuilvormige kroon en een gladde bast (bijv. Cercidiphyllum). De indeling in de verschillende klassen is gebaseerd op een inschatting (zoals gedaan door Samson et al. 2017) en moet gezien worden als een indicatie vanwege het ontbreken van experimentele gegevens. De waardering verwijst naar het effect van volwassen bomen, jonge pas geplante bomen hebben een veel beperkter effect.

Biodiversiteit

  • Geen waarde
  • Geringe waarde
  • Matige waarde
  • Hoge tot zeer hoge waarde

Wereldwijd hebben bijen en andere insecten het moeilijk. Vanwege hun belang als bestuivers en ook voor de biodiversiteit in het algemeen is de aandacht voor bijen en andere bestuivers sterk toegenomen. Deze insecten zijn afhankelijk van voldoende stuifmeel en nectar in de omgeving. Deze twee kolommen geven een indicatie van de waarde van de genoemde boomsoorten voor bestuivers door middel van een waardering van de mate van productie van nectar en stuifmeel. De informatie is gebaseerd op lijsten samengesteld door het Duitse GALK Arbeitskreis Stadtbäume (zie www.galk.de) en de Belgische Imkersbond (van Hoorde et al., 2004) aangevuld met gegevens van Imkerpedia.nl en diverse andere bronnen. De waardering van cultivars is gelijk gesteld aan die van de soort tenzij er duidelijke verschillen in bloei zijn zoals dubbele of gevulde bloemen. Dergelijke cultivars dienen voor dit doel vermeden te worden omdat die meestal steriel zijn. Daarnaast is de productie van nectar en stuifmeel ook afhankelijk van de lokale omstandigheden en de groei van de betreffende boom. De waarden moeten daarom gezien worden als een indicatie van wat mogelijk is.

Van de hogere diersoorten zijn met name de vogels en een aantal kleine zoogdieren aanwezig in het groen in de stad. Deze categorie identificeert aantal soorten die van belang zijn voor deze diergroepen omdat ze voedsel bieden in de vorm van bessen, zaden en noten zijn. Dat kan variëren van grote eetbare vruchten en zaden zoals eikels en walnoten tot de zeer kleine zaadjes van berken en elzen die voor een aantal vogelsoorten van belang zijn. Voor dit aspect is gebruik gemaakt van de informatie verzameld door Hop (2021) aangevuld met praktijkkennis en informatie uit diverse internetbronnen.

Luchtkwaliteit

  • Gering: Geringe capaciteit voor het wegvangen van fijnstof (PM) uit de lucht
  • Matig: Matige capaciteit voor het wegvangen van fijnstof (PM) uit de lucht
  • Groot: Grote capaciteit voor het wegvangen van fijnstof (PM) uit de lucht
  • Zeer groot Zeer grote capaciteit voor het wegvangen van fijnstof (PM) uit de lucht
    (Alleen dichte en grote altijd groene naaldboomsoorten)

Er zijn slechts weinig concrete (meet)gegevens beschikbaar van de wegvangcapaciteit van individuele soorten. Bovendien zijn de actuele weggevangen hoeveelheden verontreiniging afhankelijk van de mate van verontreiniging in de lucht en de plaatselijke meteorologische omstandigheden (m.n. windsnelheid en –richting), de plaats van de boom (solitair of in een beplanting) en de toestand en omvang van de boom. Hoe fijner vertakt de structuur in de boomkroon is, hoe effectiever fijnstof wordt afgevangen. Naaldbomen zijn daardoor effectiever dan loofbomen en bij de loofbomen zijn de soorten met veel kleine blaadjes effectiever dan soorten met groot blad. Verder zijn soorten met ruwe, kleverige of harige bladeren effectiever dan soorten met gladde platte bladeren. Op basis van deze structuur kenmerken is een inschatting gemaakt van het relatieve potentiële effect van de verschillende soorten. De waarderingen in deze kolom zijn een synthese van op deze manier geproduceerde ranglijsten in Hiemstra et al. 2008, Hoffman, 2009 en Samson et al. 2017 aangevuld voor de daarin ontbrekende soorten. Omdat de uiteindelijk weggevangen hoeveelheid afhankelijk is van het volume van de kroon zijn bomen dus effectiever dan struiken, al is het wel zo dat vele kleine bomen (struiken) hetzelfde effect kunnen hebben als één grote boom.

  • Gering: Geringe capaciteit voor het wegvangen van NOx en O3 uit de lucht
  • Matig: Matige capaciteit voor het wegvangen van NOx en O3 uit de lucht
  • Groot: Grote capaciteit voor het wegvangen van NOx en O3 uit de lucht
  • Zeer groot Zeer grote capaciteit voor het wegvangen van fijnstof NOx en O3 uit de lucht

Gasvormige verontreinigingen worden via de huidmondjes in het blad opgenomen en daar verwerkt door de stofwisselingsprocessen in het blad. Loofbomen zijn door hun bladstructuur effectiever dan naaldbomen, en binnen de categorie van loofbomen zijn bomen met grote gladde bladeren effectiever dan die met klein, ruw of behaard blad. Ook voor deze gasvormige vormen van luchtverontreiniging geldt dat het totale afgevangen volume afhankelijk is van het kroonvolume en de totale bladoppervlakte (Hiemstra 2008; Samson e.a., 2017). Op basis van deze structuurkenmerken is in deze kolom een indicatie gegeven van het relatieve belang van de verschillende soorten. De gegevens zijn gebaseerd op Hoffman (2009) en waar nodig aangevuld.

  • Beperkt: Relatief lage capaciteit voor vastlegging van CO2
  • Matig: Matige capaciteit voor vastlegging van CO2
  • Groot: Relatief hoge capaciteit voor vastlegging van CO2

Alle planten leggen CO2 vast via de fotosynthese. Wanneer plantendelen afsterven en verteren (afgevallen blad, vruchten, afgestorven wortels) komt die CO2 weer vrij. Alleen houtige gewassen hebben een netto-effect op jaarbasis doordat zij een (vaak groot) deel van de omgezette CO2 voor langere tijd vastleggen in het hout. Alleen de CO2 in het overblijvende (houtige) deel van bomen en struiken is daarom relevant als het gaat om CO2-vastlegging. Voor het inschatten van de hoeveelheid vastgelegde CO2 is ervan uitgegaan dat hoe meer volume hout een plant heeft, hoe meer CO2 is vastgelegd. Gebaseerd op de groeisnelheid en de capaciteit om CO2 vast te leggen in boven en ondergrondse delen is een inschatting gemaakt in drie categorieën waarbij kleine bomen en struiken in de laagste categorie vallen en grote bomen met uitgebreide kronen en wortelstelsels in de hoogste categorie. De gegevens zijn gebaseerd op Hoffman (2009) en waar nodig aangevuld.

Algemene kenmerken

In deze database zijn in totaal 359 verschillende bomen opgenomen; 165 soorten en 195 cultivars. Voor de benaming daarvan is de Internationale standaardlijst van de ENA (Naamlijst van Houtige Gewassen 2021-2025) gevolgd. Met dit filter kan gekozen worden voor alleen soorten, alleen cultivars of soorten en cultivars. Voor wat betreft de cultivars is de waardering van de meeste eigenschappen gelijk gesteld aan die van de soort tenzij er afwijkingen zijn die bepaalde functies of eigenschappen beïnvloeden. In dergelijke gevallen is de beoordeling voor die kenmerken aangepast, zoals in het geval van bijvoorbeeld dubbelbloemigheid de waardering voor nectar of stuifmeel productie veel lager is dan voor de soort; of bij vrouwelijke of niet bloeiende cultivars van sterk allergene soorten waarbij de beoordeling voor allergeniciteit veel gunstiger is dan voor de soort.

  • zeer grote boom: > 15 m (boom 1e grootte)
  • grote boom: 10 – 15 m (boom 2e grootte)
  • kleine boom: 6-10 m (boom 3e grootte)
  • struiken en zeer kleine boompjes: < 6 m

Veel van de effecten van bomen zijn gerelateerd aan de grootte (omvang kroon, totale bladoppervlak). In het stedelijk gebied is ruimte en daarmee de voor de boom beschikbare groeiruimte vaak een beperkende factor bij de keuze van de te planten soorten. Daarom is in de eerste kolom een globale aanduiding opgenomen van de grootte van de volwassen boom gebaseerd op de maximale hoogte. Hierbij is aan de in Nederland gebruikelijke indeling in bomen van de 1e, 2e en 3e grootte een 4e categorie toegevoegd om onderscheid te kunnen maken tussen kleinere bomen (6-10 m) en zeer kleine boompjes en struiken (< 6 m). Overigens zijn deze maximale maten gebaseerd op optimale groeiomstandigheden in het natuurlijke verspreidingsgebied. In de stad zijn de omstandigheden vaak niet optimaal en blijven bomen meestal kleiner. Daarnaast is in de praktijk niet alleen de hoogte van belang, maar ook de breedte van de kroon die per cultivar sterk kan verschillen. De vermelde hoogtegegevens zijn vooral gebaseerd op Roloff & Bärtels (2014), waar nodig aangevuld met gegevens uit andere bronnen.

  • Vrouwelijke cultivar
  • Mannelijke cultivar
  • Bomen mannelijk of vrouwelijk

In deze categorie is aangegeven of een cultivar mannelijk of vrouwelijk is. Dit kan van belang zijn voor het voorkomen van overlast; mannelijke cultivars veroorzaken geen overlast door vruchten of zaden zaden (bijvoorbeeld pluizen van populieren) en vrouwelijke cultivars produceren geen stuifmeel en veroorzaken dus geen pollenallergie.

  • redelijk winterhard: winterhardheidzone 8 (verdraagt min. temp. – 6.7 tot -12.2 °C)
  • goed winterhard: winterhardheidzone 7 (verdraagt min. temp. – 12.3 tot -17.7 °C)
  • zeer winterhard: minstens winterhardheidzone 6 (verdraagt min. temp. -17.8 tot – 23.3 °C)

In de stad is het gewoonlijk warmer dan in de gebieden daarbuiten, de extremen in de zomer liggen hoger en de minima in de winter zijn ook minder laag. Daarnaast stijgt in Nederland de gemiddelde jaartemperatuur als gevolg van de klimaatverandering. Hierdoor lijken er meer mogelijkheden te komen voor soorten uit warmere streken. Echter de minima in de winter blijven nog steeds ruim onder nul, ook in de stad. Om die reden moeten stadsbomen nog steeds bestand zijn tegen lage wintertemperaturen. De mate van winterhardheid verwijst naar de capaciteit van planten om periodes met lage temperaturen te doorstaan. Dit wordt gewoonlijk gerelateerd aan de klimaatzones waarbinnen een plant van nature groeit, samengevat in klimaatzones begrenst door lijnen met de plaatselijke jaarlijkse minimum temperaturen. Op basis van deze klimaatzones is in de tabel een indicatie gegeven van de winterhardheid van de opgenomen soorten. De vermelde gegevens zijn gebaseerd op Hoffman & Ravesloot (2002).

  • Laag
  • Matig
  • Hoog

Droogtetolerantie verwijst naar de mate waarin een plant perioden met verminderde beschikbaarheid van water kan doorstaan. In de stad waar de groeiomstandigheden, zeker voor straatbomen, vaak suboptimaal zijn is deze eigenschap van groot belang. Over het algemeen is het zo dat bomen met kleine blaadjes en bomen met dik leerachtig blad of een dikke waslaag beter bestand zijn tegen droogte dan bomen met groot en dun blad. Experimentele gegevens over droogtegevoeligheid van boomsoorten in de stadsomgeving ontbreken vrijwel volledig en bovendien is de mate van droogtegevoeligheid ook afhankelijk van de groeiplaatsomstandigheden en het lokale klimaat. In deze categorie wordt daarom een indicatie gegeven van de mate waarin de soorten bestand zijn tegen droogte gebaseerd op een samenvatting van de in de literatuur (Hirons & Sjöman, 2019; Hoffman & Hop, 2012; Roloff et al., 2008; Samson et al. 2017) beschikbare informatie. Voor een aantal soorten is dit aangevuld op basis van praktijkinformatie in vakliteratuur of zoals vermeld in vdBerk (2015). Overigens gelden de vermelde categorieën alleen voor bomen die al enige jaren op hun plaats staan. Voor net geplante bomen blijft het belangrijk om ze bij droogte van water te voorzien, ook wanneer het om droogte resistente bomen gaat.

  • Redelijk tot goed bestand tegen strooizout

In het stedelijk gebied krijgen bomen vaak te maken met strooizout. De gegevens over de gevoeligheid hiervoor in de literatuur zijn erg incompleet, niet allemaal even “hard”, en spreken elkaar soms tegen zoals blijkt uit een overzicht van alle beschikbare wetenschappelijke publicaties en publicaties in vaktijdschriften (Hop, 2010 en 2012; Stolk/vdBurg, 2001). In deze rubriek zijn daarom slechts die soorten vermeld die op basis van de beschikbare informatie redelijk tot goed bestand zijn tegen strooizout, aangevuld met tolerante soorten zoals vermeld door vdBerk (2015).

  • Redelijk tot goed bestand tegen zeewind

In het kustgebied is ook (zoute) zeewind vaak een probleem voor veel boomsoorten. In deze rubriek zijn de soorten vermeld die volgens de zeer beperkte literatuur hierover (Hop 2010 en 2012, van Prooijen e.a., 2013, van den Berk 2015) redelijk tot goed bestand zijn tegen zeewind.

  • Zeer hoog: Moeras of oeverplant; kan langere tijd “onder water” staan
  • Hoog: Tolereert natte locaties of verdraagt tijdelijke overstroming

Het groen in de stedelijke omgeving wordt steeds vaker mede benut om bij piekneerslagen een deel van het water tijdelijk te bergen (wadi’s, verlaagde delen voor waterberging, waterpleinen, etc.). Bomen die in dergelijke gebieden worden gebruikt moeten bestand zijn tegen korte (zeer) natte perioden. Deze rubriek identificeert een aantal voor deze situaties relevante bomen (Bron: Hoffman & Hop 2012).

  • Goed: verdraagt verharding
  • Matig: verdraagt halfverharding
  • Niet: verdraagt geen verharding

In de stad is het oppervlak van de bodem vaak geheel of gedeeltelijk verhard. Hierdoor worden vochtvoorziening en luchttoevoer beperkt. Daarnaast is er vaak sprake van verdichting van de bodem onder die verharding. Niet alle boomsoorten kunnen goed groeien in dergelijke omstandigheden. In deze rubriek is weergegeven in hoeverre de verschillende soorten deze omstandigheden verdragen. De hier weergegeven classificatie is gebaseerd op praktijkkennis zoals vermeld in de digitale catalogi van Van den Berk en Ebben en diverse andere internetbronnen.

Herkomst

  • Oorspronkelijk inheems
  • Hybride met minstens 1 inheemse ouder
  • Voor 1500 ingeburgerd
  • Ingeburgerd in periode 1500-1900
  • Ingeburgerd in periode 1900-2000
  • Na 2000 ingeburgerd
  • Exoot

In deze rubriek wordt onderscheid gemaakt tussen inheemse bomen (bron: Standaardlijst van de Nederlandse Flora), ingeburgerde soorten (idem) en exoten (d.w.z. alle in de Bomentabel opgenomen niet inheemse of ingeburgerde soorten). Omdat naarmate soorten langer in ons land voorkomen er gewoonlijk meer organismen op en van die soort gaan leven is voor de ingeburgerde soorten ook aangegeven hoe lang ze al in ons land aanwezig zijn.

  • Hoog: Soorten die van nature in Benelux en Duitsland voorkomen
  • Gemiddeld: Soorten uit Europa, binnen ca 1000 km, zonder tussenliggende hoge gebergten
  • Laag: Soorten uit de overige delen van Europa
  • Zeer laag: Niet Europese soorten uit geslachten die van nature in Benelux en Duitsland voorkomen
  • Niet: Alles van buiten Europa dat niet in vorige categorie valt

Bomen en struiken zijn een belangrijk onderdeel van het ecosysteem in de stad. Ze zorgen voor nest- en schuilgelegenheid voor vogels en kleine zoogdieren. Daarnaast leveren ze voedsel in de vorm van vruchten, bessen, zaden, stuifmeel en nectar en worden de bladeren door veel verschillende insecten gegeten. Met name bij dat laatste is er vaak sprake van specialisatie in de zin dat specifieke insecten slechts op één of enkele boomsoorten leven. Om die reden leven er op gebiedseigen (inheemse) boomsoorten over het algemeen meer insectensoorten dan op gebiedsvreemde boomsoorten (exoten). In de stad wordt echter vaak gebruik gemaakt van cultivars en soorten uit andere gebieden omdat die beter overweg kunnen met de vaak moeilijke groeiomstandigheden. Voor de lokale insectenpopulatie is het daarbij vooral van belang of ze van deze soorten gebruik kunnen maken voor voedsel en als leefgebied. Om een indicatie te geven van de mate waarin de verschillende soorten in het lokale ecosysteem kunnen passen is in de Bomentabel de waardering volgens het begrip ecologische compatibiliteit (van den Hoorn & Vogelaar, 2020) opgenomen. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat hoe dichter een boomsoort van nature in de buurt van Nederland voorkomt, hoe groter de kans is dat de lokale Nederlandse insecten populatie gebruik kan maken van deze soort. Evenzo is de kans dat sterk aan inheemse soorten verwante boomsoorten beter in het lokale ecosysteem passen dan soorten van andere continenten.

Negatieve aspecten

  • niet of zwak allergeen: aanplant aanbevolen
  • matig allergeen: beperk aanplant in grote aantallen
  • sterk allergeen: beperk aanplant in drukke publieke ruimte
  • zeer sterk allergeen: aanplant beperken

Allergeniciteit verwijst naar de eigenschap dat sommige planten bij een deel van de bevolking allergische symptomen oproepen als ze in contact komen met delen van die planten. Met name stuifmeel leidt vaak tot dit soort reacties (“hooikoorts”). De reactie wordt veroorzaakt door eiwitten in de wand van de stuifmeelkorrels waarop gevoelige personen reageren met allergische reacties. Bij sommige soorten (bijv. Platanus) kunnen ook fijne haren afkomstig van het blad tot zulke reacties leiden. Deze kolom geeft de allergeniciteit van het stuifmeel van de verschillende soorten gebaseerd op gegevens van het Leids Universitair Medisch Centrum (de Weger, 2023). De daarbij gebruikte indeling in 4 klassen is gebaseerd op de huidige wetenschappelijke kennis over pollenallergie, de hoeveelheid pollen die de betreffende soorten produceren en de mate waarin de Nederlandse bevolking gevoelig is voor verschillende boompollen (in verschillende landen kan dit variëren).

  • Invasief en zorgwekkend: soorten op EU-lijst (Unielijst) die niet meer verkocht mogen worden
  • Invasief: soorten op NVWA lijst van invasieve planten
  • Potentieel invasief: soorten op FLORON lijst van potentieel invasieve soorten
  • Niet als bovenstaand: alle soorten die niet op EU, NVWA of Floron lijst staan

Uitheemse soorten die zich hier door het ontbreken van de natuurlijke reguleringsmechanismen uit hun oorspronkelijke leefgebieden ongeremd kunnen uitbreiden ten koste van inheemse soorten worden invasieve exoten genoemd. De EU heeft een lijst (Unielijst) gemaakt van invasieve exoten die om deze reden als problematisch worden gezien (EU-exotenverordening 1143/2014). Deze soorten mogen in de EU niet meer gekweekt en verkocht worden. Van de voor Nederland relevante boomsoorten staat hier alleen de hemelboom (Ailanthus altissima) op. Deze soort is om die reden niet meer in de Bomentabel opgenomen. Voor de soorten op de NVWA lijst van invasieve soorten (NVWA, 2022) en de FLORON lijst van potentieel invasieve soorten wordt geadviseerd om deze bij voorkeur niet aan te planten in situaties waar verjonging ten koste kan gaan van de vegetatiesamenstelling en -structuur.

  • Relatief laag
  • Matig
  • Relatief hoog

De relatie tussen planten, vluchtige organische stoffen (VOS) en ozon is complex. VOS versterken, met name onder warme omstandigheden, de vorming van ozon (O3). Bomen nemen zowel ozon als VOS op en verbeteren daardoor de luchtkwaliteit. Daar staat tegenover dat sommige bomen zelf ook VOS produceren. Over het algemeen is de balans op stadsniveau weliswaar gunstig (meer VOS weggevangen dan geproduceerd) maar het is verstandig om geen grote aantallen van soorten die VOS produceren bijeen te planten om de bevordering van de vorming van zomersmog te voorkomen. In deze rubriek is de VOS-emissie van de verschillende soorten weergegeven in 3 klassen, gebaseerd op literatuurgegevens zoals voor ruim 100 soorten samengevat in Samson et al. (2017) en geïnterpoleerd naar cultivars en verwante soorten.

Bronnen

  • De Weger (2023). Bomenkompas voor allergeniciteit. www.lumc.nl/bomenkompas + pers. meded.
  • Duistermaat e.a. (2021). Standaardlijst van de Nederlandse flora 2020. Gorteria 2021:109-156.
  • EU (2016). Unielijst Invasieve Exoten. EU-exotenverordening 1143/2014.
  • FLORON (z.jr.). Invasieve exoten: Tuin er niet in. https://www.floron.nl/tuinernietin
  • GALK Arbeitskreis Stadtbäume (www.galk.de)
  • Hiemstra e.a. (2008). Bomen een verademing voor de stad.
  • Hirons & Sjöman (2019). Tree species selection for green infrastructure. Issue 1.3. Tdag.
  • Hoffman (2009). Planten en luchtkwaliteit. Dendroflora 46:25-46.
  • Hoffman (2021). Naamlijst van houtige gewassen; International standard ENA 2021-2025.
  • Hoffman & Hop (2012). Planten voor natte locaties. Dendroflora 49:4-21.
  • Hoffman & Ravesloot (2002). Winterhardheid van boomkwekerijgewassen. Rapport PPO 091.
  • Hop (2010). Zouttolerantie van planten. Dendroflora 47: 43-73.
  • Hop (2012). Zoutgevoeligheid van boomkwekerijgewassen. http://edepot.wur.nl/199315.
  • Hop (2021). Cultuurplanten voor biodiversiteit in de stad. Dendroflora 57;4-33.
  • Imkerpedia, Lijst van Drachtplanten. https://www.imkerpedia.nl/wiki/index.php/Drachtplanten
  • NVWA (2022). Invasieve houtige planten in Nederland – Veldgids.
  • Pearlmutter et al. (eds.), The Urban Forest, Future City 7, Springer International Publishing.
  • Roloff & Bärtels (2014). Flora der Gehölzer. Ulmer Verlag.
  • Roloff et al., 2008. Forschungsstudien: Klimawandel und Gehölze. BdB Sonderausgabe Grün ist Leben.
  • Samson et al. (2017). Species-Specific Information for Enhancing Ecosystem Services. Blz. 111-144 in: Stolk/van den Burg (2001). Met soortkeuze zoutschade omzeilen. Tuin & Landscap 24:51-53.
  • TreeEbb, Boomkwekerij Ebben: https://www.ebben.nl/nl/treeebb
  • Van Hoorde et al. (2004). Bijenplantengids. Koninklijke Vlaamse Imkersbond.
  • Van den Berk Boomkwekerijen (2004). Van den Berk over Bomen + info op www.vdberk.nl/bomen.
  • Van den Hoorn & Vogelaar (2020). Ecologische compatibiliteit van bomen en struiken. Groen 76(11):17-19.
  • Van Prooijen (2013). Bomen tot in de branding?